Waarden, normen en samenleven.
In het beleid worden “normen en waarden” vaak in een adem genoemd. Het lijkt dan alsof het om synonieme begrippen gaat. Maar waarden en normen moeten duidelijk onderscheiden worden. We willen hier ingaan op de betekenis van beide begrippen voor het samenleven maar ook voor de beroepsuitoefening van beroepsbeoefenaren met een maatschappelijke functie, zoals leraren, maatschappelijk werkers, psychotherapeuten, rechters, politieagenten, trainers, artsen, enzovoort.
1. Wat zijn waarden.
Waarden zijn de stabiele idealen van een persoon, een groep of een samenleving. Het zijn opvattingen over wat wenselijk is. Waarden worden niet allemaal even belangrijk gevonden. Zo is voor de meeste mensen de waarde van geluk belangrijker dan de waarde van erkenning of status. Er wordt een onderscheid gemaakt in eindwaarden en instrumentele waarden.
Eindwaarden zijn waarden die men hoopt te bereiken in het leven, zoals geluk, gelijkheid, innerlijke harmonie, wijsheid of schoonheid. Deze waarden worden nagestreefd omdat het overeenkomt met ons beeld van een goed leven. Het gaat om waarden die in veel culturen zijn te vinden.
Bij instrumentele waarden gaat het om eigenschappen die mensen helpen om de eindwaarden te bereiken. Denk aan waarden zoals ijverig, beleefd, tactvol, creatief, open, behulpzaam of gedisciplineerd zijn. Deze waarden verlenen betekenis aan ons handelen. Wat je doet wordt gerechtvaardigd door instrumentele waarden. Het belang van instrumentele waarden verandert met de tijd. Zo zijn belangrijke instrumentele waarden in een conservatieve maatschappij gericht op behoud. Te denken valt aan waarden zoals netjes, gehoorzaam, beleefd, hard werkend zijn. In een open maatschappij zijn waarden zoals creatief, onafhankelijk, moedig of vrolijk zijn belangrijker.
Een persoon kan handelen vanuit een groot aantal waarden, die soms strijdig zijn. Dit hoeft niet altijd een probleem te zijn.
2. Wat zijn normen.
Normen zijn concrete richtlijnen voor het handelen; ze regelen het dagelijks sociaal verkeer. In het ideale geval zijn normen afgeleid uit waarden, en ermee in overeenstemming. Zo kan uit de waarde “beleefd zijn” de norm worden afgeleid dat minder bekenden of ouderen met “u” worden aangesproken. Hier treden in verschillende (sub)culturen echter uiteenlopende interpretaties op. In onze westerse samenleving is het beleefd om als man een vrouw aan wie je wordt voorgesteld een hand te geven, in andere culturen is dat juist hoogst onbeleefd. Toch zijn er ook bijna universele normen, zoals niet zomaar een ander doden, niet iemands kind afpakken, e.d.
Er zijn twee soorten normen, voorgeschreven normen en nagevolgde normen.
Voorgeschreven normen zijn regels die we opvolgen. Deze regels zijn neergeslagen in wetten, reglementen en mores (ongeschreven normen of zeden). Groepsnormen kunnen eveneens zijn neergeslagen in reglementen, denk maar aan de reglementen van een voetbalclub of een school.
Nagevolgde normen worden afgeleid uit het gedrag van anderen. Omdat bepaalde anderen iets doen, doe je het zelf ook. Zo blijkt uit onderzoek dat als er op straat veel rommel ligt, veel mensen hun rommel er bijgooien. Is het op straat heel schoon, dan zullen maar weinig mensen rommel weggooien. Nagevolgde normen kunnen algemeen zijn, bijvoorbeeld je dringt niet voor bij de kassa. Ze kunnen ook beperkt zijn tot een groep of zelf tot een individu (die zich daarmee sociaal kan isoleren). De nagevolgde normen zijn vaak niet in geschreven regels neergelegd, maar toch kunnen ze het gedrag sterk beïnvloeden. Denk aan gebruiken zoals welke kleding je bij welke gelegenheid moet dragen of hoe je in een restaurant moet eten, enz.
Normen kunnen lijnrecht tegenover elkaar staan. Ik kan bijvoorbeeld de norm hebben dat ik geen kinderen sla, iemand anders dat je dat juist wel moet doen. Ook worden normen niet altijd consequent toegepast. Bijvoorbeeld je norm is niet vloeken, maar als je met de hamer op je duim slaat vind je dat toch gerechtvaardigd. Ook zijn normen lang niet altijd in overeenstemming met waarden. In het algemeen lopen christelijke, liberale, socialistische en sociaaldemocratische waarden en de daaruit afgeleide normen uiteen.
3. Het leren van waarden en normen.
Waarden worden vaak geleerd vanuit het voorbeeldgedrag van belangrijke personen. In eerste instantie zijn dat de ouders. Kinderen nemen gedrag over, maar ook de rechtvaardiging van het gedrag. Door dit gedrag te verinnerlijken ontstaat een waardepatroon. Het is goed als men in een later stadium van dit patroon bewust wordt gemaakt en hierin kunnen diverse beroepsbeoefenaren een belangrijke rol spelen. Dat kunnen artsen, voetbalcoaches, leraren, politieagenten, politci, enz. zijn Het gaat om hun pedagogische rol, die loopt van voorleven, het goede voorbeeld geven tot reflectie op of correctie van gedragingen. Ook in instituten of organisaties worden waarden overgedragen, vanuit de missie, doelen en werkwijzen.
Normen worden geleerd door kennis te nemen van regels en wetten, en door groepsleden te imiteren, en vaak worden normen bestendigd via belonen en straffen.
Hoe meer overeenstemming er is over een norm en hoe vaker een persoon er mee wordt geconfronteerd hoe dwingender deze lijkt te zijn.
4. Waarden en normen in het huidige tijdgewricht.
Op dit moment valt een sterke nadruk op instrumentele waarden en voorgeschreven normen te bespeuren. Er wordt geroepen om steeds striktere handhaving van regels, en om harde straffen als regels worden overtreden. Er vindt duidelijk een verschuiving plaats van de waardemaatschappij waarin burgers worden aangemoedigd om het goede te doen, naar een normenmaatschappij waar burgers worden gestraft als ze regels overtreden.
In de waardemaatschappij zijn mensen intrinsiek gemotiveerd om het goede te doen, maar in de normenmaatschappij is de motivatie vooral extrinsiek, afhankelijk van het stelsel van straffen en soms belonen. In de waardemaatschappij handelen mensen omdat ze het goede willen doen, in een normenmaatschappij omdat ze het goede moeten doen. Het handelen komt in de normenmaatschappij niet voort uit innerlijke motieven en dat geeft meteen de zwakte weer. Mensen zullen proberen om als het kan en de geschatte gevolgen gering zijn de regels te overtreden. Het enkel sturen op normen is daarom een maatschappelijk zwaktebod, dat niet blijvend stand houdt.
5. Normen en waarden beschouwd.
Over fundamentele maatschappelijke waarden en normen valt niet te onderhandelen. Men behoort deze te accepteren, en wie dat niet doet zet zichzelf buitenspel. Om mensen te bewegen intrinsiek het goede te doen moeten de instrumentele waarden en de normen ter discussie worden gesteld. Het gaat daarbij om vragen over het handelen. Waarom handelen leerlingen, cliënten of verdachten, maar ook collega’s zoals ze doen? Er moet op deze vraag een antwoord kunnen worden gegeven op verschillende lagen:
- de laag van de pragmatiek: de directe aanleiding om te handelen zoals men doet. Vaak vindt dat zijn wortels in impulsen of gewoonten die vanuit eigenbelang gerechtvaardigd worden. “Als ik het niet doe, doet een ander het wel”, “hij of zij deed het ook”, “waarom zou ik het niet doen?”, “je bent een dief van je eigen portemonnee als je dat niet zo doet”, “dan had … dat maar anders moeten aanpakken”, en dergelijke argumenten worden vernomen. Deze laag geeft vaak niet een erg sterke basis. We streven daarom naar de volgende laag:
- de laag van het zelfonderzoek: de vraag naar het handelen leidt tot reflectie op het eigen gedrag of dat van de organisatie die men vertegenwoordigt. Men moet het gedrag rechtvaardigen vanuit een stelsel van waarden. Zo kan de vraag waarom men een vrouw geen hand geeft leiden tot een gesprek over de plaats van man en vrouw in de samenleving en de opvattingen over gelijkwaardigheid.
- de laag van onderzoek van maatschappelijke normen en waarden. Hier wordt gereflecteerd op de totale context van het handelen van een persoon, groep of organisatie. Hoe wordt het handelen gedragen door algemene regels, wetten en de diepere betekenis ervan? Zijn er overeenstemmingen en strijdigheden? Wat is de functie in de maatschappij, en is zij er bij gebaat?
Van personen met een voorbeeldfunctie mag worden verwacht dat ze op alle drie lagen een antwoord kunnen geven, en dat ze het verband tussen deze lagen aan kunnen geven. Voor hun handelen geldt daarbij de slogan: “preach what you teach”.
Didactisch gezien kan vanuit sprekende voorbeelden uit het eigen werkveld worden vertrokken, waarna vragen over de aard en het waarom van het gedrag worden gesteld. Dit zou in opleidingen met een maatschappelijke functie op verschillende momenten aan de orde moeten komen. Daarmee kan worden gewaarborgd dat reflectie op normen en waarden voortdurend plaatsvindt, en als elementaire houding wordt meegenomen in de uiteindelijke beroepsuitoefening.
Willem Vermeulen en Raf Daenen auteurs van het boek: “perspectief op een maatschappij in Crisis”.