woensdag 29 februari 2012

Gemeenten zijn niet toegerust op toegankelijke zorg voor Jeugd en Welzijn nieuwe stijl.


Deze mega-operatie behelst meer dan activiteiten organiseren rond de vraag van de burger en voor de rest alles overlaten aan de omgeving van de hulpvragende.

5 niveaus van maatschappelijke samenhang en organiseren:
De burger met zijn mogelijkheden en beperkingen op wezenlijke levensterreinen (zorg, voeding, financiën, arbeid, ontspanning, relaties etc.) waarop hij zich moet handhaven of ontwikkelen.Het maatschappelijk netwerk waar de burger deel van uitmaakt (familie, buurt, wijkverenigingen en clubs) dat tevens de basis vormt voor mantelzorg en vrijwilligerswerk. Een diversiteit aan professionals: generiek, specifiek, zorg, welzijn, inkomen etc. Organisaties (profit, non-profit, commercieel, maatschappelijk dienstbaar, etc.), op het gebied van welzijn, zorg, beweging, recreatie, arbeid, GGZ etc.. Het politiek en bestuurlijk niveau; op dit niveau krijgen gemeenten een centrale en misschien wel te grote rol toebedeeld.
Gemeenten zijn aan zet als het gaat om:
• Het voorzien in enkelvoudige vormen van begeleiding voor mensen met een beperking.
• Het in volle omvang uitrollen van de in 2008 gestarte Wmo.
• Het vorm geven aan het CJG en het in de volle breedte incorporeren van de jeugdzorg.
• Het heroriënteren van sociale uitkeringen en werkvoorzieningen in het kader van de Wet Werken Naar Vermogen.
De gemeente als beoogde regisseur van ruimte, personeel en organisatie:
Veel van deze klussen kunnen kleine gemeenten niet in hun eentje klaren, en zelfs grote gemeenten hebben hier een hele kluif aan. Uit de ervaring blijkt dat sommige activiteiten beter in een lokale context van 20.000 inwoners kunnen plaatsvinden, terwijl andere vragen of kwesties een organisatieverband vereisen dat past bij een inwonersvolume van 80.000 inwoners, en sommige voorzieningen of diensten zijn pas te organiseren voor een inwonersaantal van meer dan 200.000. In de lokale context kan worden gedacht aan een activiteit zoals wijkgerichte ondersteuning, een groter werkingsgebied is nodig bij bijvoorbeeld professionele zorgverlening, terwijl complexe problemen zoals institutionele jeugdzorg voor een beperkt aantal zorgvragers alleen in een gebied met een groot aantal inwoners effectief en efficiënt kan worden gerealiseerd.
Het is niet alleen een kwestie van organisatie en volume maar ook van cultuur van werken, de discussie “welzijn nieuwe stijl” geeft hier vorm aan. Maar ook de dynamiek van het inrichten van de ruimte, een soort open marktplein in de loop van mensen, waar je ook onopgemerkt kunt blijven.
Elk niveau zijn eigen verantwoordelijkheden:
De burger moet in een complexe wereld, indien hij dat kan, de juiste match maken tussen de eigen mogelijkheden en beperkingen in relatie tot zijn omgeving. Van de burger mag verwacht worden dat hij zich actief opstelt. Ook de omgeving kan en moet haar verantwoordelijkheid nemen. Hoe meer mensen elkaar kennen en opzoeken hoe groter de kans dat men actief zorg kan en wil dragen voor elkaar. De professional is er op gericht, waar mogelijk de verantwoordelijkheid in de samenleving te laten en het zelfoplossend vermogen te vergroten. Vraagverheldering, outreachend werken, het inbrengen van specifieke deskundigheid en afstemming in het samenwerken met anderen horen bij dit professioneel handelen. Over de aanbiedende organisaties bestaan nog onduidelijkheden. Beperken zij zich tot het leveren van specifieke deskundigheid en specialismen? Wie is verantwoordelijk voor het lokale netwerk van zorg en welzijn? Gaan we uit van 1 brede lokale netwerkorganisatie, of kiezen we voor een lichte netwerkorganisatie met daarachter stevigere meer of minder concurrerende deskundigheidsorganisaties? Als politici kaders willen stellen, dan is het wenselijk dat dit globale kaders zijn. Belangrijk is om over de grenzen van gemeenten heen, goede bestuurlijke samenwerkingsverbanden te organiseren. Het is te gemakkelijk om te denken dat door vraaggericht te werken onduidelijkheden vanzelf verdwijnen. Bij politiek en bestuur ligt de verantwoordelijkheid om regie te voeren, analyses te maken en knopen door te hakken. Coöperatieve maatschappelijk verankerde verbanden bieden hier misschien wel het perspectief.
Bij het lokaal loket moet er in elk geval ruimte zijn voor vraagverheldering, en het stimuleren van vrijwillige maatschappelijke krachten. Daarnaast is er bij de poort generalistische kennis nodig om de juiste specialismen en deskundigheden in te zetten of daar naar te verwijzen.

De valkuil is dat enkel wordt gestuurd via regels, procedures en controlemechanismen. Op alle niveaus is winst te behalen door te koersen op het verantwoordelijke pedagogische klimaat van vertrouwen geven, verantwoordelijkheid nemen, aanspreken, meenemen en weer loslaten, ontbureaucratiseren. Een hele klus. Dit gaat heel wat verder dan het neerzetten van de rol van de burger en professional. Zorg voor Jeugd en Welzijn Nieuwe Stijl vragen om nieuwe ordeningen en infrastructuur op basis van duidelijke maatschappelijke keuzes.
Het gaat om de professionaliteit van organiseren, niet op basis van bestaande structuren, systemen, of marktwerking, maar vanuit maatschappelijke werkelijkheden in wat wij noemen de coöperatieve kleine wereld.

Willem Vermeulen & Raf Daenen auteurs van het boek 'Perspectief op een maatschappij in crisis'

zondag 26 februari 2012

Linkse politiek blijft steken in het oude verlangen van toen den Uyl nog preekte

We hebben nog steeds geen antwoord op het neoliberaal verkwanselen van de publieke zaak.
Wat minder egocentrische hebzucht en wat meer betrokkenheid op het samenleven is waar we met zijn allen naar verlangen. Mijn zoon van 20 zegt, nuchter en zakelijk, dat we wat meer rekening met elkaar moeten houden. Pim Fortuyn had het over de verweesde samenleving. Hendrik Jan Schoo was op zoek naar de nieuwe sociaal democratische waarden. Anil Ramdas vindt dat de babyboom generatie het sociaal democratisch gedachtegoed en de zorg van de middenklasse voor de onderklasse opgegeven heeft en overgelaten aan de populistische conservatief liberalen.
De SP vlucht in links conservatisme, de PvdA heeft naast een imagoprobleem moeite met het afscheid nemen van de sociaal liberale emancipatie. Verschillende meer of minder deskundigen mengen zich in een sociaal democratisch waardedebat getrokken door de Wiardi Beckman stichting. Maar praten is wat anders dan doen en verantwoordelijkheid nemen. Wat we willen is het vertrouwen dat de hard werkende burger gebruik kan maken van een sociale infrastructuur (onderwijs, zorg en basisvoorzieningen), de kans heeft om van een dubbeltje een kwartje te worden, ofwel zich te ontplooien naar vermogen. Het gaat om een collectieve vorm van voorwaardelijke zorg op basis van gelijke kansen. De markt, onze grote systemen en de grootschalige organisatiestructuren zullen ons niet helpen bij het vinden van een perspectief.
In ons boek “Perspectief voor een maatschappij in crisis”, laten we zien dat de oplossing ligt in de kleine wereld om ons heen. Hier blijken sociale investeringen rendabel en tot wederzijdse betrokkenheid, creativiteit en oplossingen te leiden. De vraag blijft of we ons gejammer en gejeremieer willen inruilen voor een volwassen, hardwerkende verantwoordelijke houding. Wie wil hierin het voortouw nemen, wie doet er mee?

woensdag 15 februari 2012

Hoe moet het verder met de geestelijke gezondheidszorg?



De laatste tijd neemt de aandacht voor ontwikkelingen binnen de geestelijke gezondheidszorg toe. Er worden vaker specifieke diagnoses gesteld zoals ADHD, ADD, PDD-NOS, Asperger, enz. Volgens gegevens van de GGZ maakt bijna 1 miljoen Nederlanders jaarlijks gebruik van de tweedelijns geestelijke gezondheidszorg en, zo’n 2 miljoen volwassenen melden zich jaarlijks met psychische problemen bij de huisarts.

Op steeds jongere leeftijd worden gedragsproblemen gesignaleerd. Van ouders, onderwijs en hulpverleners wordt verwacht dat ze deze problemen onderkennen en opvangen. Het lijkt alsof in gezinnen, in het onderwijs of in het gevangeniswezen steeds meer personen met psychische of gedragsproblemen voorkomen. Hiervoor bestaan verschillende verklaringen. Zo zijn er wetenschappers die beweren dat ons voedsel en onze lucht steeds meer stoffen bevatten die een slechte invloed hebben op ons lichaam en onze geest. Dan zijn er theorieën waarin wordt gesteld dat de huidige maatschappij steeds meer eisen stelt of verwachtingen koestert, en dit leidt tot gedragsproblemen. Ook de invloed van alle moderne technologieën op het gedrag wordt als een oorzaak van gedragsproblemen aangewezen. Het gaat dan om de veelheid aan prikkels waarmee kinderen worden geconfronteerd, en het appel dat wordt gedaan op multitasken en snel switchen. En last but not least is er het gegeven dat de maatschappij zelf gevoeliger is geworden voor gedragsproblemen. Het diagnostisch instrumentarium (DSM) is steeds verfijnder geworden, waardoor er gemakkelijker etiketten op gedrag worden geplakt. Dat begint bij kinderen die al op jonge leeftijd worden getest, vervolgens een stempel krijgen, en ze gaan zich vaak naar dat stempel gedragen. Dit is een subtiel samenspel van opvoeders, diagnostici en behandelaars die op grond van tests denken te weten hoe het zit en kinderen die zich gemakkelijk naar de verwachtingen voegen.

Behandelaars hebben baat bij een veelheid aan etiketten, omdat dan ieder een eigen specialisme kan ontwikkelen. In het verlengde hiervan zijn er de vele cliëntenorganisaties die elk hun specifieke ervaringsdeskundigheid uitdragen.

Wat moet er als gevolg van deze ontwikkelingen gebeuren?
Een samenleving die steeds meer eisen aan haar leden stelt of strakkere normen oplegt, kent ook steeds meer uitvallers. Het afbreukrisico wordt groter. In een groot aantal gevallen worden de uitvallers aan hun lot overgelaten, of er wordt van uit gegaan dat er een sociaal vangnet is. In extreme gevallen is er de mogelijkheid tot in hechtenis name of gedwongen opname, maar ook dat systeem werkt lang niet altijd bevredigend. Het gevolg is dat er voor mensen met gedragsproblemen of psychische problemen weinig mogelijkheden zijn. Niet voor niets worden bij de maatschappelijke opvang en de woningbouworganisaties regelmatig personen met psychiatrische problemen gesignaleerd. Dit signaal kan betekenen dat goede opvang en behandeling uitblijft, te laat wordt gegeven, of mislukt.
Vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is er de wens om een verschuiving te realiseren van dure behandeling (AWBZ) naar begeleiding. Deze wens kan worden waargemaakt als begeleiding aan een aantal kwaliteitseisen voldoet. Zo moet de opvang dicht bij huis worden gestimuleerd, en echte betrokkenheid en continuïteit moet worden gegarandeerd. In praktijk betekent dat een samengaan van professionele ondersteuning op de achtergrond met activiteiten door nabije vrijwilligers, of het nu familie, vrienden, buurt of buddy betreft.
Een tweede lijn is die van de preventie; hoe voorkomen we dat mensen uit de samenleving vallen? Hier is van belang dat er in samenlevingen aandacht en opvang is voor mensen die niet of niet volledig aan het arbeidsproces kunnen deelnemen, of die dagelijkse structuur ontberen. Om dit te realiseren moet het samenleven in de maatschappij weer meer centraal komen staan. Dat is een gedachte die aan de Wmo ten grondslag ligt, maar die moeilijk is te realiseren in een maatschappij waar het draait om materialisme, zelfontplooiing, egoïsme of betaald werk. Voor mensen die “anders zijn” wordt maar weinig waardering opgebracht, en dus verdwijnen deze in de marge van de samenleving. Zolang in de samenleving zelf weinig draagvlak is voor de opvang van mensen die buiten de boot vallen zal de opvang moeten komen van instanties die activiteiten organiseren die laagdrempelig en stimulerend zijn. Het is vooralsnog de taak van overheden om zulke instanties in stand te houden.

vrijdag 10 februari 2012

Zorg en welzijn op basis van wederzijds vertrouwen.

Zorg en welzijn op basis van wederzijds vertrouwen.

Raf Daenen en Willem Vermeulen

Professionals in zorg en welzijn moeten meer autonomie in de uitoefening van hun werk krijgen. De organisatie waarbinnen zij werken is in principe dienend ten aanzien van de kernactiviteiten die door professionals worden uitgevoerd. Dat vereist een flexibele, open en lerende organisatie die haar professionals vertrouwt, het professionele handelen ondersteunt en waarin de sleutelfiguren het goede voorbeeld geven.

Met de komst van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), ligt de nadruk op het vergroten van het zelfoplossend vermogen van mensen of het bijeenbrengen van mensen met eenzelfde belang om hun krachten te versterken.. In het kader van de Wmo heeft de professional de rol van betrokken ondersteuner. Om de ondersteunende rol goed te vervullen moet de professional voldoende speelruimte krijgen.

De organisaties waarbinnen de professionals hun werk verrichten zijn onder invloed van marktwerking en schaalvergroting steeds vaker gericht op controle, efficiency, bezuinigen en protocolisering van het handelen van de professionals. Elk uur moet declarabel zijn en verantwoord worden. De neiging bestaat om de competenties, de aard en de grenzen van het handelen van elke professional uit te schrijven en dat als leidraad voor het functioneren te hanteren.

De organisaties raken gefixeerd op procesmatige sturing en boekhoudkundige controle, om rekenschap te geven aan opdrachtgevers over bestede gelden. De professionals moeten in het organisatieplaatje worden gepast, en hun handelen wordt steeds meer ingekaderd. Daarmee schept de organisatie het beeld dat alles klopt en de bestedingen verantwoord kunnen worden.

De kloof tussen inhoudelijk betrokkenen en deskundigen en de bestuurlijke lagen binnen de organisatie wordt door de verschillen in perspectief vergroot. Het perspectief van de op problemen van groepen of cliënten betrokken werker in het veld verschilt sterk van het perspectief van verantwoording van tijdsbesteding die door de organisatie wordt vereist.
De kloof kan in de huidige praktijk slechts worden gedicht als professionals andere activiteiten verrichten dan ze op verantwoordingsformulieren invullen, of als ze zich aanpassen aan de eisen van de organisatie. In het laatste geval kunnen de belangen van cliënten of groepen in het gedrang komen, en de professional voelt zich daarbij machteloos.

Idealiter wordt de kloof gedicht als organisaties zich heroriënteren. In ons onlangs verschenen boek “Perspectief op een maatschappij in crisis, samen leren, samen werken en samen leven” (Boom-Lemma, 2012) worden voorbeelden gegeven van hoe het anders kan. Zo is er het voorbeeld van kleinschaligheid in de thuiszorg. Buurtzorg Nederland met Almelo als thuisbasis werkt met kleine zelfstandige teams door heel Nederland. De teams zijn klein in omvang en elk team heeft een beperkt aantal cliënten, aan wie zorg op maat wordt geleverd. De cliënten krijgen maar met een beperkt aantal verpleegkundigen te maken. Door de directe contacten en collegiale feedback, blijft de motivatie hoog, en gaat er weinig tijd verloren met overdracht en coördinatie.
Heroriëntering van organisaties betekent dat ze de functie van ondersteunende dienst naar de professionals en cliënten als leidraad voor hun beleid serieus moeten nemen. Het werk van de professionals moet door de organisatie worden gefaciliteerd. Dat betekent dat middelen worden geboden voor het uitvoerende werk, maar ook dat gelegenheid wordt geboden aan professionals om met elkaar samen te werken en van elkaar te leren. Daarvoor is het nodig om organisaties te ontmanagen en te ontbureaucratiseren.

Grote organisaties kunnen leren van de dynamiek van vrijwilligersorganisaties, waar directe betrokkenheid van bestuur of directie bij de werkvloer een kernwaarde is. Daar geven bestuursleden en managers het goede voorbeeld, en worden de professionals direct ondersteund. Evaluatie en toetsing zijn eveneens belangrijke activiteiten. Maar dan wederzijds in het kader van ondersteuning. Evaluatie wordt gericht op verbetering, de groei van professionele competenties en de optimalisatie van de uitvoering met betrekking tot het doel van zorg of welzijn.

Een van de belangrijkste heroriënteringperspectieven is dat de gelijkwaardigheid van medewerkers op alle lagen in de organisatie en het wederzijds vertrouwen verankerd worden in de cultuur van de organisatie.